Organisatie
Criminaliteit door rechtspersonen PDF Afdrukken E-mail

De wet van 4 mei 1999 tot invoering van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen wordt voornamelijk toegepast in het sociaal strafrecht, het economisch strafrecht, het zakelijk strafrecht en het milieustrafrecht. 

Deze materies komen vooral voor bij misdrijven die behoren tot de sociaal-ecomische criminaliteit en de criminaliteit die betrekking heeft op het ondernemingsstrafrecht.

De in dit kader gepleegde misdrijven worden louter om materiële redenen gepleegd. Het gaat dus vaak om delinquentie met een patrimoniaal oogmerk, maar waarvan de gevolgen de fysieke integriteit van personen kunnen aantasten.

Definitie

Het beginsel van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen wordt in artikel 5 van het Strafwetboek weergegeven:

Een rechtspersoon is strafrechtelijk verantwoordelijk voor misdrijven die hetzij een instrinsiek verband hebben met de verwezenlijking van zijn doel of de waarneming van zijn belangen, of die, naar blijkt uit de concrete omstandigheden, voor zijn rekening zijn gepleegd.

Wanneer de rechtspersoon verantwoordelijk gesteld wordt uitsluitend wegens het optreden van een geïdentificeerde natuurlijke persoon, kan enkel degene die de zwaarste fout heeft begaan worden veroordeeld. Indien de geïdentificeerde natuurlijke persoon de fout wetens en willens heeft gepleegd kan hij samen met de verantwoordelijke rechtspersoon worden veroordeeld.

Met rechtspersonen worden gelijkgesteld:
1° tijdelijke verenigingen en verenigingen bij wijze van deelneming;
2° vennootschappen bedoeld in artikel 2, derde lid van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen, alsook handelsvennootschappen in oprichting;
3° burgerlijke vennootschappen die niet de vorm van een handelsvennootschap hebben aangenomen.

Voor de toepassing van dit artikel kunnen niet als strafrechtelijk verantwoordelijke rechtspersoon worden beschouwd: de federale staat, de gewesten, de gemeenschappen, de provincies, de Brusselse agglomeratie, de gemeenten, (de meergemeentezones), de binnengemeentelijke territoriale organen, de Franse Gemeenschapscommissie, de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.

Evolutie van het fenomeen

Bestaansreden van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen

Vóór de wet van 4 mei 1999 was in het Belgische recht de regel van de strafrechtelijke onverantwoordelijkheid van rechtspersonen van toepassing. Deze konden dus ongestraft misdrijven plegen.

Er bestonden evenwel rechtstreekse of onrechtstreekse middelen om op de onverantwoordelijkheid in te spelen:

  • de burgerlijke aansprakelijkheid van de rechtspersoon wegens geldboeten opgelegd aan natuurlijke personen;
  • de bijkomende straffen of veiligheidsmaatregelen (bv. de sluiting van de vestiging, de bekendmaking, de openbaarmaking van het vonnis en de verbeurdverklaring) die na de veroordeling van de natuurlijke persoon, dader van het misdrijf door de rechter worden uitgesproken;
  • de administratieve sancties die met name in het mededingingsrecht, het sociaal recht en het fiscaal recht zijn voorzien;
  • de vordering tot staking.

Met deze middelen kon de rechtspersoon die misdrijven had gepleegd echter niet zelf verantwoordelijk worden gesteld, waardoor geen doeltreffende bestraffing van de criminaliteit in de bedrijfswereld mogelijk was. Het strafrecht moest deze lacune bijgevolg opvullen.

« Face à la montée de la criminalité anonyme et à la difficulté ou à l’injustice d’imputer la faute à une personne physique distincte, le législateur a voulu se donner les moyens de sanctionner spécifiquement la personne morale »1 door de wet van 4 mei 1999 tot invoering van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen in te stellen. De achterliggende gedachte was de rechtspersonen, zoveel mogelijk, met natuurlijke personen gelijk te stellen.

De eerste doelstelling van de wet was de georganiseerde criminaliteit beter te bestrijden. Na de nieuwe wetten over criminele organisaties en corruptie, moest de wet van 4 mei 1999 het meesterstuk worden van het dispositief van de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit.

Een andere reden om de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen in te voeren was om gevolg te geven aan de aanbevelingen die door het Comité van Ministers van de Raad van Europa werden geformuleerd inzake de criminaliteit in de bedrijfswereld en de verantwoordelijkheid van ondernemingen/rechtspersonen voor misdrijven gepleegd bij de uitoefening van hun activiteiten.

Het betreft een belangrijk element, omdat de wet een ruimere doelstelling heeft dan de strijd tegen de “georganiseerde criminaliteit”. Ze maakt immers een betere bestraffing van de ondernemingscriminaliteit mogelijk die niet noodzakelijk “georganiseerd” of opzettelijk is.

Cijfergegevens

Een goed begrip van de door rechtspersonen gepleegde criminaliteit steunt meer bepaald op een betrouwbaar statistisch instrument. Het blijkt echter dat het misdrijf gepleegd in overtreding van artikel 5 van het Strafwetboek in het algemeen niet als hoofdmisdrijf wordt opgenomen en bijgevolg niet onder deze rubriek wordt geregistreerd. Dit kan worden vastgesteld bij het raadplegen van de jaarlijkse statistieken van het College van procureurs-generaal. Bij gebrek aan een strafregister van rechtspersonen, kan bovendien noch het aantal, noch de aard van de veroordelingen, uitstellen en opschortingen worden aangeduid die ten laste van rechtspersonen worden uitgesproken.

Uit de analyse van de relevante rechtspraak die door de Dienst voor het Strafrechtelijk beleid werd uitgevoerd (zie infra), kan evenwel worden genoteerd dat hoofdzakelijk geldboeten als straf tegen rechtspersonen worden uitgesproken. Er werden tevens 38 verbeurdverklaringen, 32 opschortingen van de uitspraak van de veroordeling en slechts 31 bijkomende straffen vastgesteld, die evenwel geduchte middelen zijn voor bepaalde rechtspersonen – meer bepaald de economische ondernemingen – omwille van het effect die deze kunnen hebben. Dit kleine percentage kan worden verklaard door de ondergeschiktheid van de uitspraak van sommige van deze straffen voor de gevallen die in de wet voorzien zijn. Dit onttrekt de mogelijkheid aan de rechters om deze in heel wat gevallen uit te spreken. Ten slotte zijn 75 veroordelingen voorzien van garanties tot uitvoering.

Wetgeving

Internationale wetgeving

Raad van Europa:

  • Aanbeveling nr. R (88) 18 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa aan de Lidstaten betreffende de verantwoordelijkheid van de ondernemingen-rechtspersonen voor strafbare feiten die ze in de uitoefening van hun activiteiten plegen.
  • Strafrechtelijk Verdrag van Straatsburg van de Raad van Europa van 27 januari 1999 inzake de bestrijding van corruptie (STE nr.173).
  • Verdrag van Boedapest van de Raad van Europa van 23 november 2001 inzake computercriminaliteit (STE nr. 185).
  • ….

Europese Unie:

  • Kaderbesluit van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de bestrijding van fraude en vervalsing in verband met andere betaalmiddelen dan contanten (2001/413/JBZ).
  • Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 inzake terrorismebestrijding (2002/475/JBZ).
  • Kaderbesluit van de Raad van 19 juli 2002 inzake bestrijding van mensenhandel (2002/629/JBZ).
  • Kaderbesluit van de Raad van 28 november 2002 tot versterking van het strafrechtelijk kader voor de bestrijding van hulpverlening bij illegale binnenkomst, illegale doortocht en illegaal verblijf (2002/946/JBZ).
  • Kaderbesluit 2003/568/JBZ van de Raad van 22 juli 2003 inzake de bestrijding van corruptie in de privésector (2003/946/JBZ).
  • ….

Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO):

  • Verdrag van 17 december 1997 inzake de bestrijding van corruptie van buitenlandse ambtenaren in internationale zakelijke transacties.

Nationale wetgeving

  • Wet 4 mei 1999 tot invoering van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen (B.S. 22 juni 1999).

Beleid

Op vraag van de Minister van Justitie in april 2000, werd een eerste evaluatie van de wet van 4 mei 1999 tot invoering van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen gefinaliseerd in een nota2 van augustus 2001.

Deze evaluatie werd uitgevoerd door een werkgroep en ging met name uit van de rechtspraak over een periode van twee jaar sinds de inwerkingtreding van de wet. Gezien de toepassingsmoeilijkheden, kwam de evaluatie tot het besluit dat een reparatiewet moest worden goedgekeurd en een gestructureerd en coherent strafrechtelijk beleid op federaal niveau moest worden uitgewerkt.

Ondanks een zekere vooruitgang op het vlak van de rechtspraak, bleven talrijke moeilijkheden bestaan. Daarom heeft de Dienst, op initiatief van de Minister van Justitie, de werkgroep heropgestart die in 2000 werd ingeleid om te debatteren over de onopgeloste twistpunten.

Met het oog op een zo systematisch mogelijke aanpak en definitie van de door de wet van 4 mei 1999 ingevoerde concepten, heeft de werkgroep beslist thematische vergaderingen te organiseren rond de voornaamste moeilijkheden die zijn voortgevloeid uit de toepassing van deze wet en die betrekking hebben op:

  • artikel 5, alinea’s 1 en 2 van het Strafwetboek;
  • het toepassingsveld ratione personae (artikel 5, alinea’s 3 en 4 van het Strafwetboek);
  • de mandataris ad hoc;
  • de straffen en strafbepaling.

Deze kwesties, die zo nodig met de rechtsleer en het vergelijkend recht werden aangevuld en onderbouwd met statistische gegevens, werden eind mei 2005 in een activiteitenverslag aan de Minister van Justitie voorgesteld3.

Een voorontwerp van reparatiewet werd vervolgens, op basis van de besluiten van de werkzaamheden van de werkgroep, door het Directoraat-generaal Strafwetgeving van de FOD Justitie uitgewerkt. Na onderzoek door de Raad van State werd op 19 februari 2007 een wetsontwerp bij de Kamer van Volksvertegenwoordigers ingediend.

Activiteiten van de Dienst

Analyse van de relevante rechtspraak

Naar aanleiding van de eerste evaluatie van de wet die in augustus 2001 werd afgerond, heeft de Dienst de inzameling en het onderzoek van de vonnissen en arresten ter zake verdergezet. De Dienst had begin 2004 381 relevante eindbeslissingen geanalyseerd. Het merendeel hiervan was afkomstig uit Vlaanderen (zie “Evolutie van het fenomeen”).

De vonnissen met betrekking tot de misdrijven die gepleegd zijn voor 2 juli 1999 (datum van inwerkingtreding van de wet) werden niet weerhouden.

Op 381 geanalyseerde vonnisssen:

  • zijn er 357 vonnissen ten gronde (93,6%). Er zijn ook 245 vonnissen alvorens recht te doen tot aanwijzing van een mandataris ad hoc (6,4%);
  • werd nagenoeg 90% van de vonnissen door rechtbanken van eerste aanleg, correctionele kamer uitgesproken;
  • werden 504 natuurlijke personen (55,4%) en 405 rechtspersonen (44,6%) vervolgd;

in 346 vonnissen (90,8%) werden twee of meerdere personen vervolgd, terwijl in 35 beslissingen slechts een rechtspersoon werd vervolgd (9,2%).

Uit analyse van de rechtspraak blijkt dat de wet van 4 mei 1999 tot invoering van de strafrechtelijk verantwoordelijkheid van rechtspersonen bij voorkeur bij de bestraffing van misdrijven van het sociaal en milieustrafrecht wordt gebruikt, zonder dat de toepassing van de wet op georganiseerde criminaliteitsvormen kan worden opgemerkt. De wet draagt dus bij tot een betere bestraffing van de ondernemingscriminaliteit, maar lijkt niet het meesterstuk te zijn van het dispositief tegen georganiseerde criminaliteit, zoals ze oorspronkelijk door de Minister van Justitie werd voorgesteld.

Er kan tevens worden vastgesteld dat het principe van de decumul die in de wet is opgenomen de facto een cumul van vervolgingen teweegbrengt, meer bepaald een toename van het aantal veroordeelde natuurlijke personen. De studie van de rechtspraak leert immers dat – ondanks het principe van de decumul die door de wetgever is goedgekeurd – naast de rechtspersoon in de geanalyseerde beslissingen nagenoeg systematisch een of meerdere natuurlijk personen worden vervolgd. De natuurlijke persoon en de rechtspersoon worden met andere woorden meestal tegelijkertijd vervolgd.

De Dienst zet zijn inzameling van de relevante rechtspraak verder met het oog op mogelijke parlementaire besprekingen.

Colloquium Projucit van 6 mei 2004 “La loi du 4 mai 1999 instaurant la responsabilité pénale des personnes morales: évaluation après cinq années d’application”

Eind 2003 werd de Dienst gevraagd om samen te werken aan een belangrijk onderzoek over de samenstelling van een voor het publiek toegankelijke gegevensbank die de hele rechtspraak over de wet van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid bundelt.

De verzamelde gegevens werden uiteengezet tijdens een evaluatiecolloquium van de wetgeving georganiseerd door het onderzoekscentrum PROJUCIT in 2004, op de verjaardag van de wet van 4 mei. Ter gelegenheid hiervan heeft de Dienst een analyse van de rechtspraak voorgesteld vanuit de invalshoek van de statistieken die uit de gegevensbank werden gehaald.

Actoren

  • Zittende magistratuur en Openbaar Ministerie werkzaam in sociale, fiscale, financiële, economische en milieudossiers
  • DG Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden van de FOD Justitie
  • Advocaten
  • Mandatarissen ad hoc
  • Curatoren van faillissementen
  • Academici
  • Verbond van Belgische Ondernemingen
  • Buitenlandse deskundigen

Beknopt literatuuroverzicht

KEFER, F., “La responsabilité pénale de la personne morale: une réponse de plus à la délinquance d’entreprise”, in Le point sur le droit pénal, formation permanente CUP, Liège, 2000, 7-39.

MASSET, A., “La loi du 4 mai 1999 instaurant la responsabilité pénale des personnes morales : une extension du filet modalisée”, J. T. 1999, 653-660.

MESSINNE, J., “Propos provisoires sur un texte curieux: la loi du 4 mai 1999 instituant la responsabilité pénale des personnes morales”, Rev. dr. pén. 2000, 637-659.

NIHOUL, M. (sous la direction de), La responsabilité pénale des personnes morales en Belgique. Une évaluation de la loi du 4 mai 1999 instaurant la responsabilité pénale des personnes morales en Belgique après cinq années d’application, Actes du colloque, Bruxelles, La Charte, 2005, 429 p.

ROGGEN, F., “La responsabilité pénale des personnes morales”, in Actualités du droit, Bruxelles, Bruylant, 2005, 1-55.

VAN DEN BERGHE, J., “De wet van 4 mei 1999 tot invoering van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de rechtspersonen: een doos van pandora?”, in Verslagboek Gandaius Actueel IX, Mechelen, Kluwer, 2004, 358 p.

VANDEWAL, C., “De wet van 4 mei 1999 tot invoering van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen en het milieuhandhavingsrecht – Ervaringen van een parketmagistraat betreffende één jaar toepassing van de nieuwe wet bij de afhandeling van milieustrafrechtzaken”, onuitgegeven nota.

WAETERINCKX, P., “De strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de rechtspersonen, een kritische analyse van enkele capita selecta uit de eerste rechtspraak”, in A. DE NAUW (ed.), Strafrecht. Van nu en straks, Brugge, Die Keure, 2003, 181-269.

 

 

 

1. "" Y. DE BRUYNE et van WASSENHOVE, « Introduction » in Les sociétés bientôt punissables – Quel impact sur la vie des entreprises ?, Actes du colloque du 27 mai 1999, ABJE, Bruxelles, Bruylant, 1999, p. 7.
Vrije vertaling van het citaat: “De wetgever heeft, om het hoofd te bieden aan de anonieme criminaliteit en aan de moeilijkheid of onrechtvaardigheid de fout aan een andere natuurlijke persoon toe te schrijven, zich de middelen willen geven om specifiek de rechtspersoon te bestraffen”

2. I. HAMER et A. DELANNAY, “Responsabilité pénale des personnes morales - Première évaluation de l’application de la loi”, note du 3 août 2001.

3. I. HAMER, C. RENARD et W. DE PAUW, “L’analyse statistique des arrêts et jugements rendus en matière de responsabilité pénale des personnes morales”, in M. NIHOUL (éd.), La responsabilité pénale des personnes morales en Belgique. Une évaluation de la loi du 4 mai 1999 instaurant la responsabilité pénale des personnes morales en Belgique après cinq années d’application, Actes du colloque, Bruxelles, La Charte, 2005, 277–305.