Organisatie
Modernisering strafprocesrecht PDF Afdrukken E-mail

Sinds de jaren negentig wordt gereflecteerd over een modernisering van het strafprocesrecht. Meer bepaald werd daartoe de Commissie Franchimont opgericht. Bepaalde voorstellen van deze commissie hebben ondertussen geresulteerd in een aanpassing van de regels omtrent de strafrechtspleging.

Een goede en coherente strafrechtspleging is van primordiaal belang om een onderzoek tot een goed einde te brengen. Er moet daarbij een afweging worden gemaakt tussen de rechten van de verdachte, de rechten van het slachtoffer en van de maatschappij, en tevens aangepast zijn aan de noden van een efficiënt opsporings- en vervolgingsbeleid.

Evolutie

Commissie Franchimont

In oktober 1991 werd de Commissie Strafprocesrecht opgericht onder het voorzitterschap van Professor Franchimont. Dit naar aanleiding van de aanbevelingen van de onderzoekscommissie belast met het onderzoek naar de wijze waarop de bestrijding van het banditisme en het terrorisme werd georganiseerd (de zogenaamde Bendecommissie van 1988).

De Commissie Franchimont had tot taak:

  • het inventariseren van actuele problemen op het vlak van de strafrechtspleging;
  • het formuleren van voorstellen van dringende hervormingen;
  • het bestuderen van recente wetswijzigingen of voorstellen in het buitenland;
  • het formuleren van voorstellen inzake fundamentele keuzes met betrekking tot het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek;
  • in een verder stadium een ontwerp voorstellen van een nieuw Wetboek van Strafvordering.

Kleine Franchimont

De eerste 4 taken resulteerden in een wetsontwerp dat uiteindelijk de wet van 12 maart 1998 is geworden.

De Commissie Franchimont stelde leemtes vast in het Wetboek van Strafvordering, waardoor rechtsonzekerheid bestond en twijfelachtige praktijken in de hand werden gewerkt. Het is dan ook de bedoeling van de wet om die leemtes weg te werken door het opsporingsonderzoek te codificeren en door het gerechtelijk onderzoek te hervormen. Hierbij valt het op dat bepaalde voorstellen eigenlijk al heel oud zijn.

Een van de verwijten ten aanzien van de originele tekst is dat geen formele plaats voor slachtoffers van misdrijven wordt voorzien en hen slechts de mogelijkheid wordt geboden de strafvordering met het oog op schadeloosstelling  in te stellen (vraag om schadevergoeding). Deze situatie wijzigt in de jaren ’90 door een grotere aandacht voor de situatie van de slachtoffers.

De wet van 12 maart 1998 omvat verschillende krachtlijnen:

  • Het opsporingsonderzoek krijgt een wettelijke basis. Tot de wet van 1998 was het opsporingsonderzoek immers niet wettelijk geregeld, daar waar artikel 12 van de Grondwet bepaalt dat niemand kan worden vervolgd dan in de gevallen die de wet bepaalt en in de vorm die zij voorschrijft.
  • De beoordelingsbevoegdheid van de opportuniteit van de vervolgingen van de procureur des Konings krijgt daarmee een wettelijke basis.
  • De rol van de onderzoeksrechter wordt herbekeken:
    • Zijn onafhankelijke positie wordt versterkt, aangezien hij niet meer onder het toezicht van de procureur-generaal staat.
    • Daartegenover staat wel dat de Raadkamer een grotere rol krijgt om het verloop van het onderzoek te controleren.
    • Daarenboven kan het openbaar ministerie aan de onderzoeksrechter vragen om bepaalde onderzoeksdaden te stellen, zonder dat daardoor onmiddellijk een gerechtelijk onderzoek moet worden opgestart (mini-instructie).
  • Het geheime karakter van het opsporingsonderzoek en van het gerechtelijk onderzoek wordt genuanceerd:
    • Op eenvoudig verzoek wordt een kopie van het verhoor afgegeven.
    • De contacten met de pers worden geregeld.
    • Tijdens het gerechtelijk onderzoek kan inzage in het strafdossier worden gevraagd.
  • De positie van het slachtoffer wordt verbeterd, waardoor de burgerlijke partij in het gerechtelijk onderzoek dezelfde rechten krijgt als de verdachte.
  • Bovendien werden meerdere statuten, waarop verschillende rechten van toepassing zijn, voor het slachtoffer opgezet: slachtoffer, eiser, benadeelde persoon, burgerlijke partij.
  • De benadeelde persoon, nieuw personage op strafrechtelijk vlak, krijgt specifieke rechten: recht op bijstand of vertegenwoordiging, recht om stukken toe te voegen, recht op het verkrijgen van informatie.
  • Het recht van de slachtoffers, in ruime zin, om op correcte en zorgvuldige manier te worden behandeld is formeel in de wet opgenomen.
  • Minimale regels inzake verhoren van personen, in welke hoedanigheid ook, werden afgekondigd, alsook specifieke regels voor verhoren van minderjarigen en de opname ervan.
  • De partijen kunnen tijdens het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek reeds rechtsmiddelen instellen. Het gaat meer bepaald om:
    • Het verzoek een onderzoekshandeling op te heffen (het zogenaamde strafrechtelijk kortgeding, specifiek beroep voor personen die door een opsporings- of onderzoekshandeling met betrekking tot hun goederen worden benadeeld).
    • Het verzoek tot inzage van het dossier.
    • Het verzoek tot uitvoering van een onderzoeksdaad.

  • Het strafdossier wordt in een zo vroeg mogelijk stadium van nietigheden gezuiverd.
  • Tot slot wordt er gesproken over het gezag van de procureur des Konings en van de onderzoeksrechter over de politiemensen.

Grote Franchimont

De Commissie Franchimont heeft daarnaast ook een voorstel uitgewerkt voor een volledig vernieuwd Wetboek van Strafprocesrecht.

Dit leidde tot een wetsvoorstel dat tussen 2004 en 2005 behandeld werd in de Senaat. Eind 2005 werd het ontwerp doorgestuurd naar de Kamer van Volksvertegenwoordigers. Hier werden de actoren gehoord die op het terrein met deze wet zouden moeten werken (magistraten, politiemensen, advocaten). De werkzaamheden werden echter vrij snel stopgezet.

Andere initiatieven

Daarna hebben andere wetten wijzigingen aangebracht. Drie worden hier vermeld, de andere wetten zijn in het deel “Wetgeving” opgenomen:

  • De wet van 2 augustus 2002 voert verschillende verhoormogelijkheden op afstand in (videoconferentie, teleconferentie, gesloten televisiecircuit), alsook de opname van deze verhoren.
  • De wet van 22 juni 2005 heeft de mogelijkheid geboden aan personen die een direct belang hebben in het kader van een gerechtelijke procedure om beroep te doen op een bemiddeling in elke fase van de strafprocedure en tijdens de strafuitvoering.
  • De wet van 21 december 2009 hervormde bepaalde aspecten van de procedure voor het hof van assisen en voerde meer in het bijzonder een motiveringsverplichting in van de schuldvraag voor de arresten van het hof van assisen.

Internationale context

Het is belangrijk om op te merken dat in de toekomst de internationale context steeds meer een invloed zal hebben op wijzigingen in het strafprocesrecht. Op het niveau van de Europese Unie, de Raad van Europa, de Verenigde Naties en andere internationale instellingen wordt meer en meer inzake veiligheid en strafrechtelijk beleid een kader gecreëerd voor de lidstaten. Dit met het oog op de afstemming van het materieel strafrecht, het strafprocesrecht en een versterkte internationale samenwerking (steeds sterker gestoeld op een wederzijds vertrouwen in elkaars rechtssysteem sinds de Europese Raad van Tampere). Het Verdrag van Lissabon heeft bovendien de mogelijkheden voor de actoren van de rechtsruimte van de Europese Unie nog verbreed om invloed uit te oefenen op het nationale strafrechtprocesrecht (o.a. door de communautarisering van de derde pijler).

Wetgeving

De strafprocedure wordt geregeld door het Wetboek van strafvordering van 1808 en door een wet van 1878 die de Voorafgaande Titel van het Wetboek van strafvordering omvat.

Basiswet van de “Kleine Franchimont”:

  • Wet 12 maart 1998 tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek (B.S. 2 april 1998).

Sinds de “Kleine Franchimont” heeft het Wetboek van strafvordering meerdere, min of meer aanzienlijke, hervormingen gekend die vaak te maken hebben met andere thema’s die op deze site worden aangehaald (jeugd, sancties, terrorisme, enz.). Bijvoorbeeld:

  • Wet 2 augustus 2002 betreffende het afnemen van verklaringen met behulp van audiovisuele media (B.S. 12 september 2002).
  • Wet 6 januari 2003 betreffende de bijzondere opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden (B.S. 12 mei 2003), gewijzigd door de Wet 27 december 2005 (BOM-reparatiewet, B.S. 30 december 2005).
  • Basiswet 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden (B.S. 1 februari 2005).
  • Wet 13 april 2005 tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen met betrekking tot het strafrecht en de strafrechtspleging, teneinde de gerechtelijke achterstand weg te werken (B.S. 3 mei 2005).
  • Wet 22 juni 2005 tot invoering van bepalingen inzake de bemiddeling in de Voorafgaande Titel van het Wetboek van strafvordering en in het Wetboek van strafvordering (B.S. 27 juli 2005).
  • Wet 10 augustus 2005 tot wijziging van diverse bepalingen met het oog op de versterking van de strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel en tegen praktijken van huisjesmelkers (B.S. 2 september 2005).
  • Wet 27 december 2005 houdende diverse wijzigingen van het Wetboek van strafvordering en van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering van de onderzoeksmethoden in de strijd tegen het terrorisme en de zware en georganiseerde criminaliteit (B.S. 30 december 2005).
  • Wet 15 mei 2006 tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het Wetboek van strafvordering, het Strafwetboek, het Burgerlijk Wetboek, de nieuwe gemeentewet en de wet van 24 april 2003 tot hervorming van de adoptie (B.S. 2 juni 2006).
  • Wet 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten (B.S. 15 juni 2006).
  • Wet 22 mei 2006 tot wijziging van sommige bepalingen van de wet van 17 april 1878 houdende de Voorafgaande Titel van het Wetboek van strafvordering, alsmede van een bepaling van de wet van 5 augustus 2003 betreffende ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht (B.S. 7 juli 2006).
  • Wet 13 juni 2006 tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd (B.S. 19 juli 2006).
  • Wet 1 april 2007 tot wijziging van het Wetboek van strafvordering met het oog op de heropening van de rechtspleging in strafzaken (B.S. 9 mei 2007).
  • Wet 21 december 2009 tot hervorming van het hof van assisen (B.S. 11 januari 2010).

De strafrechtpleging wordt tevens door verschillende aanvullende wetten geregeld, zoals bijvoorbeeld:

  • Wet 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden (B.S. 5 oktober 1867).
  • Uitleveringswet van 15 maart 1874 (B.S. 17 maart 1874).
  • Wet 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie (B.S. 17 juli 1964).
  • Wet 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade (B.S. 18 juni 1965).
  • Wet 7 juni 1969 tot vaststelling van de tijd gedurende welke geen opsporing ten huize of huiszoeking mag worden verricht (B.S. 28 juni 1969).
  • Wet 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis (B.S. 14 augustus 1990).
  • Wet 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus (B.S. 5 januari 1999).

Voorbereidende werkzaamheden met het oog op een vernieuwd Wetboek van Strafprocesrecht (“Grote Franchimont”):

  • Wetsvoorstel houdende het Wetboek van Strafprocesrecht, Senaat, 2003-2004, 3-450/1.
  • Wetsontwerp houdende het Wetboek van Strafprocesrecht, Kamer van Volksvertegenwoordigers, zitting 2005-2006, 51-2138/1.

Activiteiten van de Dienst

De Dienst heeft de werkzaamheden omtrent het voorstel van een vernieuwd Wetboek van Strafprocesrecht in de Senaat en in de Kamer van Volksvertegenwoordigers op de voet gevolgd. De Dienst heeft de toepasbaarheid in de praktijk nagegaan van het voorstel zoals het op dat moment voorlag, waarbij rekening werd gehouden met de opmerkingen van de verschillende actoren.

De Dienst heeft ook verschillende (rechtsvergelijkende) studies gedaan over de meest uiteenlopende onderwerpen, zoals: de gerechtskosten, de videoconferentie, het deskundigenonderzoek in strafzaken het verhoor en het recht op de bijstand van een advocaat vanaf het eerste politieverhoor.

Beknopt literatuuroverzicht

BOSLY, H.-D. et VANDERMEERSCH, D., Droit de la procédure pénale, 5° édition, Bruxelles, La Charte, 2008.

DECLERCQ, R., Beginselen van strafrechtspleging, 4° druk, Mechelen, Kluwer, 2007.

DE VALKENEER, C., Manuel de l'enquête pénale, 3° édition, Bruxelles, Larcier, 2006.

FRANCHIMONT, M. et al., La loi belge du 12 mars 1998 relative à l’amélioration de la procédure pénale au stade de l’information et de l’instruction, Bruxelles, La Charte, 1998.

FRANCHIMONT, M., JACOBS, A. et MASSET, A., Manuel de procédure pénale, 3° édition, Bruxelles, Larcier, Collection de la Faculté de droit de l'Université de Liège, 2009.

KUTY, F., Justice pénale et procès équitable, Tomes 1 et 2, Bruxelles, Larcier, 2006.

MASSET, A., Actualités de droit pénal et de procédure pénale, Bruxelles, Larcier, Collection CUP, 2006.

VANDERMEERSCH, D., Eléments de droit pénal et de procédure pénale, 3° édition, Bruxelles, La Charte, 2009.

VAN DEN WYNGAERT, C., Strafrecht en strafprocesrecht. In hoofdlijnen, 7° editie, Antwerpen, Maklu, 2009.

VERSTRAETEN, R., Handboek strafvordering, 4° editie, Antwerpen, Maklu, 2007.